De Rotterdamse vuurmachine       

 

  In 1769 richtte Steven Hoogendijk, een Rotterdamse horlogemaker, het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte op. Dit deed hij vooral om toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek dienstbaar te kunnen maken aan economische en technische ontwikkeling, maar ook om zijn eigen ideeën aangaande stoombemaling van de (Rotterdamse) polders te kunnen verwezenlijken.

  Voordat het tot de bouw van enige stoomgemalen (“vuurmachines”) kwam is er een tamelijk verbeten pennenstrijd gevoerd over het nut en effectieve voordeel van stoomgemalen boven windmolens. Het eerste project in 1775 bij de Oostpoort van Rotterdam, waar een stoomgemaal uit het Walesse Chesterwerd geplaatst, werd geen succes omdat er nog niet genoeg begrip was van de in Nederland benodigde techniek. Al gauw kwam in 1780 het bewijs van ene R.L. Brouwer te Heemstede, dat de technische problemen overwonnen konden worden. Die problemen betroffen de opvoerhoogte, het vastlopen van de machine door oververhitting en het samenspel van de stoommachine (van Newcomen) met de opvoerpomp.

  De firma Boulton en Watt (de Watt!) bleek uiteindelijk in staat een verbeterde stoommachine te bouwen. Schieland en het Polderbestuur gaven hun fiat en zo kon in de polder Blijdorp (300 ha. Groot) met de bouw worden begonnen. Op 15 september 1787 was de machine na ruim een jaar bouwen uiteindelijk in bedrijf. De theoretische capaciteit bedroeg 1750 kubieke voet waterverplaatsing per minuut en de effectieve capaciteit bleek slechts 5 % lager te liggen, voorwaar een buitengewone prestatie.                 

  Toevallig was in hetzelfde jaar veel wateroverlast in de polders Cool, Schoonderloo en Blommerswijk. Een stelsel van verbindingen naar het stoomgemaal in de polder Blijdorp maakte het mogelijk in 1½ maand (voor die tijd een voor onmogelijk gehouden snelheid) het water weg te pompen tot onder het zomerpeil. Vanwege dit succes werd in 1790 het stoomgemaal zelfs bezocht door Prins Willem V en Prinses Wilhelmina.

  Ondanks het positieve resultaat wilden de ingelanden (boeren) van de vier polders de machine niet permanent overnemen (Holland op z’n smalst?), onder andere omdat het Bataafsch Genootschap eerder patriottisch dan prinsgezind was...  Toch bleek het succes uiteindelijk groot genoeg om in andere delen van het land stoombemaling op gang te brengen. In 1858-‘60 werden uiteindelijk toch ook weer in Rotterdam een stoomgemaal, het Westerstoomgemaal, en in 1867 het bovengemaal Prins Alexander (in Kralingse Veer) operationeel.

 

Bron: K. Van der Pols, De ontwikkeling van het wateropvoerwerktuig in Nederland, 1770-1870, Delftse Universitaire Pers, 1984

Werkstuk over stoommachines Overzicht bemaling rond Rotterdam Beginpagina Vroesenpark