Vleermuizen
Het enige
zoogdier dat we in het Vroesenpark beschrijven is de
vleermuis. Niet dat er
geen andere zoogdieren zouden zijn: wat dacht je bijvoorbeeld van al die
loslopende honden? Nu dus de vleermuis. Een heel bijzonder zoogdier, al was het
maar omdat het het enige mij bekende werkelijk vliegende zoogdier is.
Bovendien, en dat is toch ook tamelijk opmerkelijk, het beestje is ook nog eens
(nagenoeg?) blind. Van blinde zoogdieren
zijn er wel meer: de mol is daarvan een bekend voorbeeld. Vleermuizen
hebben dus géén vleugels en slagpennen zoals een vogel, maar een vlieghuid die
is opgespannen tussen zeer beweeglijke beenderen
Vleermuizen
jagen vooral in de schemering en oriënteren zich dan vrijwel geheel op een
soort ingebouwde radar/sonar: ze zenden hoogfrequente trillingen uit en de echo
van deze trillingen geeft hun een “beeld” van de omgeving, inclusief de te
vangen insecten als kevers, vlinders en muggen. Ze jagen in de schemering,
omdat zonlicht meer verdamping via de vlieghuid zou opleveren dan ze ter
compensatie kunnen drinken. Drinken toen ze toch al veel: ze drinken uit o.a.
plasjes water, waarna ze direct blijken te kunnen opvliegen.
Behalve de
“vogeleigenschap” van het vliegen hebben vleermuizen ook de “
reptielen-eigenschap” van het hun lichaamstemperatuur kunnen aanpassen aan de
omgeving. Ze zijn dus weliswaar warmbloedig (net als de mens ongeveer 37 ºC),
maar als ze slapen kunnen ze gemakkelijk afkoelen tot 10 ºC als ze in een grot,
holle boom of kerktoren hangen te slapen. Pas als het kouder wordt dan -4 ºC
worden ze automatisch wakker om eten te gaan zoeken en/of te verkassen.
De paring
vindt bij vleermuizen plaats aan het einde van de zomer, maar de feitelijke
bevruchting pas aan het begin van het voorjaar als ze ontwaken uit hun winterslaap.
Bij de geboorte van het jong hangen de wijfjes voor éénmaal niet ondersteboven,
zodat het jong via de uitgespreide vlieghuid naar hun borst kan kruipen. Het
jong verblijft circa twee weken op die borst en gaat dan ook gewoon mee met de
insectenjachtpartijtjes in de schemering. Daarna wordt het jong verder “thuis”
grootgebracht.
Vleermuizen
blijken een tamelijk goed oriëntatiegevoel te bezitten. Als je wat volwassen
exemplaren zou vangen en ze een paar honderd kilometer verderop zou loslaten,
dan zouden de meesten de weg naar huis terug vinden.Ook in grotten blijken ze
zich uitstekend te kunnen oriënteren. In grotten hebben ze overigens nogal eens
last van “vreemde” parasieten: blinde vliegen en vlooien, zoals bijvoorbeeld de
Nycteribia Latreillei een vleermuisluisvlieg.
Bron: Kees Hana, Van dier en
plant, water en land, v. Holkema en Warendorf, zomer 1942.